Boekbesprekingen

Boeken die voor bespreking in deze rubriek in aanmerking komen, kunnen gezonden worden naar het Centrum voor Calvijnstudie.
De volgende boeken en CD-Rom worden in deze rubriek besproken:

Paolo de Petris, Calvin’s Theodicy and the Hiddenness of God. Calvin’s Sermons on the Book of Job, Bern (Peter Lang) 2012, 358 p., ISBN: 978 3 0343 1095 6. € 82.00.

Paolo de Petris geeft in de titel van zijn boek aan dat zijn onderzoek de theodicee van Calvijn en de verborgenheid van God betreft. Dat moet de aandacht trekken, omdat volgens de auteur algemeen gedacht wordt dat de theodicee, opgevat als de rechtvaardiging van God in verband met de vele vormen van kwaad die er in de wereld zijn, een modern probleem is dat een gevolg is van de Verlichting. De Petris brengt daartegen in dat Calvijn in 1552-1553 de rechtvaardigheid van God verdedigt door in zijn 159 preken over Job aandacht te schenken aan de betekenis van Gods handelen in het leven van de mensen.
Nadat De Petris in hoofdstuk 1 vermeld heeft wat onder theodicee verstaan moet worden, geeft hij een overzicht van de verschillende visies op Calvijns theodicee en in hoeverre aandacht geschonken is aan Calvijns preken over Job. In hoofdstuk 2 laat de auteur zien hoe Calvijns denken over de theodicee zich in de periode voor 1552 ontwikkeld heeft totdat die in de preken over Job alle aandacht krijgt.
In de inleiding van zijn studie had De Petris er al op gewezen dat Calvijn zowel jurist als theoloog was en dat hij juridische terminologie gebruikt bij de verdediging van Gods rechtvaardigheid. In het derde hoofdstuk wordt dit uitvoerig beschreven. Calvijn gebruikt vaak woorden die afgeleid zijn van het Latijnse vindex (verdediger). De eer van God, die in alle geschriften van Calvijn de eerste plaats inneemt, verdedigt hij door op te komen voor Gods rechtvaardigheid. Maar hoe kan Gods rechtvaardigheid verdedigd worden in verband met het lijden van Job? De auteur laat in de citaten uit Calvijns preken duidelijk zien hoezeer Calvijn zich verbonden weet met Jobs problematiek. ‘Calvin recognised himself in Jobs tragic experience’ (152). In het spoor van Job houdt Calvijn vast aan Gods rechtvaardigheid.
In hoofdstuk 4 worden de theologische opvattingen besproken die het kader vormen waarin Calvijn Gods rechtvaardigheid verdedigt. Aan de orde komt wat Calvijn onder Gods almacht verstaat en wat de relatie is van Gods almacht tot het kwaad. Calvijn beschouwt de wereld en de geschiedenis wel als het theater van Gods heerlijkheid, maar had intussen ook een diep besef van het menselijk lijden. De auteur besluit het hoofdstuk met te benadrukken dat in het kader van Calvijns theodicee de goedheid van God een belangrijke rol speelt.
In hoofdstuk 5 stelt de auteur de vraag aan de orde die in Calvijns discussie met de Libertijnen een belangrijke rol speelde, namelijk of God niet de auteur van het kwaad is. De Petris zet uiteen hoe Calvijn Gods rechtvaardigheid verdedigt door onderscheid te maken tussen een eerste en een tweede oorzaak (‘remote cause en proximate cause’). God is niet verantwoordelijk voor het kwaad omdat zijn bedoelingen altijd zuiver en heilig zijn. Calvijns verdediging van Gods rechtvaardigheid krijgt een existentiële lading als de auteur Calvijns visie op de betekenis van het lijden in zijn preken over Job bespreekt. De Petris laat in de bespreking van de verschillende aspecten, die de betekenis van het lijden in Calvijns visie hebben kan, zien dat diens pastorale houding een belangrijke rol speelt. Het gaat er in alle problematiek om dat we blijvend op God kunnen vertrouwen. De auteur wijst in dat verband tenslotte op de betekenis die de eschatologische dimensie van de overwinning van het kwaad bij Calvijn heeft.
In het laatste hoofdstuk besteedt de auteur opnieuw aandacht aan de wijze waarop Calvijn Gods rechtvaardigheid verdedigt. Hij richt zich nu op het aspect van Gods verborgenheid dat zo’n belangrijke rol speelt in Calvijns theodicee, omdat Calvijn meent dat alleen de notie van de verborgen God een antwoord geeft op het probleem van het menselijk lijden, zolang de jongste dag, waarop God een definitief antwoord geven zal, nog niet gekomen is. Gods verborgenheid heeft te maken met de zondeval, waardoor we niet in staat zijn Gods rechtvaardigheid te begrijpen, maar die verborgenheid is er vooral ook omdat God zich slechts te kennen geeft voor zover dat nodig is met het oog op ons behoud. De spanning tussen geopenbaarde en verborgen rechtvaardigheid wordt op de jongste dag opgeheven. De auteur onderstreept tenslotte de eschatologische verwachting die in Calvijns denken een belangrijke rol speelt.
In zijn studie heeft De Petris aan de hand van Calvijns preken over Job laten zien dat Calvijns theodicee nauw verbonden is met de existentiële vragen die we in verband met het probleem van het kwaad en het lijden hebben. Dat is een aansporing spoort om goed te luisteren naar wat Calvijn ons thans nog te zeggen heeft. Calvijn wordt geciteerd in het Engels, maar de auteur heeft er goed aan gedaan door in de noten de Franse tekst te vermelden. Het is jammer dat een uitvoerig register ontbreekt. Uitgevers zouden moeten beseffen dat een register echt hoort bij een boek dat een belangrijke studie betreft.
Tenslotte merk ik op dat De Petris eerst advocaat en rechter geweest is en vervolgens theologie gestudeerd heeft en predikant geworden is. Dat hem dit goed van pas kwam bij de bestudering van Calvijns theodicee is te merken in het uiteindelijke resultaat. Alle vragen die met het onderwerp te maken hebben worden in het boek grondig besproken.

[omhoog]

William de Boer en Herman J. Selderhuis (redactie), Opnieuw Calvijn. Verzameling Nederlandse Calvijnstudies, Apeldoorn (Instituut voor Reformatieonderzoek) 2009, 1799 pagina’s, € 79.00.

In verband met Calvijn 500 jaar werd Opnieuw Calvijn gepubliceerd. De bundel omvat twee boeken en telt 1800 bladzijden. Er zijn meer dan 80 Calvijnstudies in opgenomen die eerder in het Nederlands of in het Zuid-Afrikaans gepubliceerd waren. De studies betreffen artikelen, maar ook brochures en boeken. Zo werd bijvoorbeeld de dissertatie van J. Koopmans opgenomen die in 1938 door Veenman in Wageningen uitgegeven werd met als titel Het oudkerkelijk dogma in de Reformatie, bepaaldelijk bij Calvijn. De dissertatie verscheen ook in een Duitse vertaling.
De redactie wilde met deze tweevoudige bundel de aandacht vestigen op studies die gemakkelijk vergeten zouden kunnen worden. Het betreft studies die sinds 1887 (een artikel van H. Bavinck) verschenen zijn, maar die toch vooral dateren uit de periode na 1945. De redactie moest een keuze maken uit de vele publicaties die in Nederland en Zuid-Afrika verschenen zijn. Wellicht is getracht zoveel mogelijk onderwerpen aan bod te laten komen. Daarin is men in ieder geval geslaagd. Wat de auteurs betreft moest ook een keuze gemaakt worden. Het viel me echter op dat er geen publicatie van S. van der Linde opgenomen is die toch verscheidene, belangrijke studies op zijn naam heeft staan.
De redactie werd bijgestaan door verscheidene personen die het vele correctiewerk verzorgd hebben. Vergeleken bij de oorspronkelijke publicaties is er toch nog af en toe een fout ingeslopen. D. Nauta schreef ‘dat het voor Calvijn aan geen twijfel onderhevig is’, maar op bladzij 827 regel 7 mis ik het woordje ‘geen’. Jammer is dat de assistenten van de redactie bij het artikel van W.H. Velema over ‘Calvijn en Dordtse Leerregels’ niet de titels van de publicaties vermeld hebben die daarin genoemd worden. Nu moeten we het doen met de naam van de auteur, jaartal en paginanummers, zoals bijvoorbeeld Van ’t Spijker, 1976:85-111 en weten welke publicatie dit betreft. In het artikel van J. Slomp mis ik de nadere aanduiding van de studies van Pannier en White. Omdat de oorspronkelijke uitgaven gescand moesten worden, was het wellicht mogelijk geweest een register van namen en zaken samen te stellen en achterin de bundel op te nemen. Dat zou het gebruik en het nut van de bundel ten goede gekomen zijn.
Er is in Nederland en in Zuid-Afrika zoveel aan Calvijnstudies gepubliceerd dat gemakkelijk een tweede bundel samengesteld zou kunnen worden met publicaties die ook niet zo bekend zijn en niet onder behoeven te doen voor wat nu bijeengebracht is. Niettemin mogen we de redactie dankbaar zijn voor het vele dat ze in deze fraai uitgegeven bundel voor een betrekkelijk geringe prijs bijeengebracht hebben! Wie Calvijn bestudeert, zal zeker profijt hebben van wat in deze bundel opnieuw gepubliceerd is.

[omhoog]

Calvijn 2.0 Werken vertaald in het Nederlands (CD-Rom). Uitgeverij De Groot Goudriaan in samenwerking met Dioneth, Kampen 2009. Prijs € 99.00. 

Na twee jaar is deze CD-Rom als opvolger van Calvijn Bijbelcommentaren verschenen. Dat was ook nodig, want er mankeerde veel aan die eerste CD. De nieuwe CD is een voortreffelijke uitgave geworden. De verbeteringen betreffen het volgende.
1. Wie de CD opent komt nu terecht bij een toelichting, waarin Wulfert de Greef nauwkeurig beschrijft wat op deze CD te vinden is. Wie nog uitvoeriger over de opgenomen werken van Calvijn geïnformeerd wil worden, kan het boek Calvijn. Zijn werk en geschriften van Wulfert de Greef raadplegen, dat in 2006 door Kok werd uitgegeven en nu digitaal op deze CD opgenomen is.
2. De eerste CD bevatte de Institutie, in de vertaling van dr. A. Sizoo, de serie commentaren die in 2005 fotomechanisch door De Groot Goudriaan uitgegeven werden, verscheidene preken, geschriften, brieven en gebeden. De tekst van de genoemde werken staan nu met dezelfde bladspiegel op de CD zoals dat het geval is in de originele uitgaven. Het aantal ‘drukfouten’ dat destijds na het scannen bleef staan, is nu gering. Dat is bij het lezen minder storend, maar het is ook belangrijk voor wie van de zoekfunctie gebruik maakt.
3. Er zijn uitgaven van werken van Calvijn opgenomen die niet op de eerste CD stonden. Ik noem in de eerste plaats de commentaar op de brief aan de Romeinen, vertaald door D.J. de Groot (Amsterdam 1950) en de commentaar op de pastorale brieven, vertaald door H. Schroten (Kampen 1966). In de tweede plaats noem ik de uitbreiding van het aantal preken. Dat betreft bijvoorbeeld de dertien preken die Calvijn hield over de onverdiende verkiezing van Jakob en de verwerping van Ezau (1562), die vertaald door dr. S. van der Linde uitgegeven werden door De Groot Goudriaan. Wat de brieven betreft noem ik Calvijn in het licht zijner brieven, vertaald en toegelicht door W. de Zwart.
4. Van betekenis is verder dat op de CD boeken staan die nog niet zo lang geleden gepubliceerd zijn en werken van Calvijn bevatten, zoals De handzame Calvijn, samengesteld door Rinse Reeling Brouwer, Calvijn over de Bijbel met vertalingen door W. de Greef, en Loflied en hekeldicht, vertaald door E.A. de Boer.
5. De indeling in de linker marge bij ‘selecteren’ en ‘lezen’ is ook verbeterd en overzichtelijker. Belangrijk is ook dat verscheidene werken gemakkelijker te raadplegen zijn via bladwijzers die een koppeling maken, bijvoorbeeld naar de verklaring van een bijbeltekst die men zoekt.
Wie de oude CD inlevert bij Dioneth kan de nieuwe CD voor de helft van de prijs kopen. Dat raad ik dringend aan, omdat de nieuwe CD niet alleen veel gebruiksvriendelijker is, maar ook heel wat meer biedt dan de oude CD.

In 2013 verscheen een vernieuwde uitgave op een USB-stick: Calvijn 3.0 werken vertaald in het Nederlands!

[omhoog]

Mirjam van Veen, Koppig profeet en werelds geleerde. Een boekje open over Johannes Calvijn, Zoetermeer (Uitgeverij Boekencentrum), 2009, 73 p., € 8,90 (ISBN 978 90 239 2316 9).

Hoe geef je in zo’n klein boekje zicht op Calvijn, en dan ook nog zo dat we, zoals op de achterkant vermeld staat, Calvijn leren kennen, zoals hij was, in plaats van het beeld dat in de loop der eeuwen van hem is ontstaan? Mirjam van Veen heeft zich aan deze onderneming gewaagd. Ze wil Calvijn recht doen in dit ‘boekje open over Johannes Calvijn’. Omdat ze veel van Calvijn afweet, is ze in staat allerlei verkeerde beelden over Calvijn opzij te zetten en een beter beeld van Calvijn te geven. Het boekje is goed leesbaar en bevat ook belangrijke informatie. Maar is Calvijn, zoals de titel luidt, wel een ‘koppig profeet en werelds geleerde’?
Hoofdstuk 2 gaat over Calvijn als werelds geleerde. Maar wat ‘werelds’ betekent, werd me niet duidelijk. Slaat het op Calvijns studie in Parijs en de voltooiing van zijn rechtenstudie? Hoofdstuk 3 gaat over Calvijn als koppig profeet. Van Veen legt uit wat zij met die aanduiding bedoelt. Calvijn zag zichzelf als een oudtestamentisch profeet die het volk terug moest roepen tot de wet van God. Ze voegt er de opmerking aan toe dat dit profetisch besef Calvijn ertoe bracht in het geheel niet vatbaar te zijn voor kritiek. Tegenspraak zou voor Calvijn een bewijs zijn dat hij namens God gesproken had. Het lijkt me dat hier te veel gesuggereerd wordt. Zo gaat het boekje over Calvijn naar mijn mening niet echt open. Dat geldt ook hetgeen door Van Veen over Calvijns predestinatieleer gezegd wordt. Calvijn zou in de Institutie (1559) precies weten te melden hoe Gods voorzienigheid en zijn eeuwig raadsbesluit eruitzagen.
Het boekje is een uitgave in de Toer Reeks die zich vooral richt op gemeenteleden van de Protestantse kerk in Nederland. Achterin het boekje treffen we een gesprekshandleiding aan met gespreksvragen bij elk hoofdstuk. In de hoofdstukken en in de toegevoegde handreiking wordt voldoende stof geboden om een gesprek op gang te brengen.

[omhoog]

Willem Balke, Jan C. Klok, Willem van ’t Spijker, Johannes Calvijn. Zijn leven, zijn werk, Uitgeverij Kok, Kampen 2008, 280 p., € 35.-, (ISBN 9789043515157).

Aan de vooravond van de herdenking van Calvijn die 500 jaar geleden geboren is, publiceerde Uitgeverij Kok een bijzonder fraai boek. Het is groot van omvang, met veel prachtige illustraties, vaak afkomstig uit persoonlijke collecties. Het leven en het werk van Calvijn worden in dit boek vakkundig beschreven. De hoofdtekst is van de hand van Willem van ’t Spijker en bestaat uit de biografie van Calvijn en een beknopt overzicht van diens theologie. Het wordt in het Woord vooraf niet vermeld, maar de hoofdtekst is in 2001 in het Duits in Göttingen uitgegeven met als titel Calvin, Biographie und Theologie. Dat boek is een ‘Lieferung’ in de reeks Die Kirche und ihre Geschichte. Het boek zal begin 2009 ook in een Engelse vertaling verschijnen. Het is goed dat dit voortreffelijke werk nu ook in het Nederlands gepubliceerd wordt. Dat de noten weggelaten zijn, past bij deze uitgave en doet niets af aan de waardevolle hoofdtekst. In een goede en duidelijke stijl beschrijft Van ’t Spijker het leven en de theologie van Calvijn.
Binnen de hoofdtekst treffen we meer dan dertig korte excursen aan waarin belangrijke thema’s uitgewerkt worden. Willem Balke heeft een belangrijk aandeel van die excursen voor zijn rekening genomen. Voor de overige excursen zijn enkele Nederlandse en verscheidene buitenlandse deskundigen gevraagd een bijdrage te leveren. De excursen zijn gemakkelijk van de hoofdtekst te onderscheiden omdat de pagina’s een andere kleur hebben. Die andere kleur geldt ook het negende, nieuwe hoofdstuk dat uit bijdragen van verscheidene auteurs bestaat en bijeengebracht zijn onder de titel: Calvijn als uitlegger van de Schrift.
Na de hoofdstukken volgen nog zes bladzijden met literatuuraanwijzingen en een zaak- , personen- en plaatsnaamregister die in totaal veertien bladzijden omvatten. Die registers kunnen van nut zijn voor de lezer. Wat opvalt is, dat de prijs van deze fraaie uitgave, dank zij de steun van verscheidene organisaties, laag is. De redactie en de uitgeverij vermelden in het Woord vooraf dat zij Calvijn 500 jaar na diens geboorte met dit boek willen eren. Dat die reden geleid heeft tot de publicatie van dit fraaie boek, zullen de lezers beslist op prijs stellen.

[omhoog]

Henk van den Belt, The Authority of Scripture in Reformed Theology. Truth and Trust (Studies in Reformed Theology, Volume 17), Leiden/Boston (Brill) 2008, 394 p., € 89.-.

In 2006 verkreeg Henk van den Belt aan de universiteit van Leiden zijn doctorstitel na verdediging van zijn dissertatie Autopistia. The Self-Convincing Authority of Scripture in Reformed Theology. Hij gaf het boek uit in eigen beheer. De dissertatie is in 2008 als handelseditie bij Brill uitgegeven met als titel The Authority of Scripture in Reformed Theology.Truth and Trust. Het is een prachtige uitgave geworden. De auteur is er in geslaagd sommige zaken in minder woorden helder te beschrijven. De inhoud van het boek is onveranderd.
Zoals de titel aangeeft gaat het in het boek over het gezag van de Schrift in de gereformeerde theologie. In de eerste drie hoofdstukken beschrijft de auteur hoe Calvijn in de Institutie over het gezag van de Schrift spreekt. In de vroegere uitgaven van de Institutie (1539 en 1550) schreef Calvijn daar reeds over, maar in de laatste editie (1559) gebruikt hij voor het eerst het woord autopistos. Hij schrijft: ‘Laat dit daarom vaststaan, dat zij die door door de Heilige Geest innerlijk onderricht zijn, rust vinden in de Schrift die in zichzelf overtuigend (autopistos) is – en dus niet onderworpen moet worden aan rationele bewijsvoering – terwijl de zekerheid die zij bij ons verdient te danken is aan het getuigenis van de Heilige Geest geeft’ (zie Inst. I, 7, 5). In deze beschrijving van het gezag van de Schrift zijn Woord en Geest nauw met elkaar verbonden. Door het getuigenis van de Heilige Geest zijn we er zeker van dat we vertrouwen kunnen op wat de Schrift zegt.
De auteur gaat in hoofdstuk 2 nauwkeurig na wat in de drie genoemde uitgaven de verschillen in de passages over de Schrift zijn en waar die verschillen mee te maken hebben. In de Institutie uit 1539 is er een nauwe band tussen de Schrift en de Heilige Geest. Door het getuigenis van de Heilige Geest heeft het Woord bij ons als gelovigen gezag. De uitspraak van Augustinus (‘Ik zou het evangelie niet geloofd hebben, als het gezag van de kerk me daartoe niet dwong’) brengt Calvijn ertoe in 1550 te schrijven over het gezag van de Schrift los van het getuigenis van de Heilige Geest. Hij richt zich dan ook tot ongelovige sceptische humanisten. Maar wat de zekerheid van het geloof betreft houdt hij eraan vast dat de Heilige Geest alleen ons overtuigt van de waarheid van de Schrift.
In hoofdstuk 3 richt de auteur zich op het woord autopistos. Nadat hij het gebruik van dat woord in de Griekse filosofie onderzocht heeft en beschreven heeft hoe het woord in Calvijns tijd gebruikt werd, richt hij zich op de betekenis van dat woord in de context van Calvijns geschriften waar het elf keer voorkomt. In Calvijns uitspraak dat de Schrift autopistos is, zijn de twee elementen die het woord pistis (geloof) heeft, namelijk waarheid en vertrouwen, nauw met elkaar verbonden. Door het getuigenis van de Heilige Geest bewerkt de Schrift dat we als gelovigen rust vinden in wat de Schrift ons zegt.
In hoofdstuk 4 beschrijft Van den Belt hoe het woord autopistos in de tijd van de gereformeerde orthodoxie in verband met de Schrift gebruikt werd. Hij kiest uit die tijd vier verschillende situaties: het debat met het katholicisme (met aandacht voor William Whitaker); de academische toerusting (met aandacht voor Franciscus Junius aan de universiteit te Leiden); de interne protestantse polemiek in verband met de Arminianen (met aandacht voor Turretin) en het debat met het vroege modernisme (met aandacht voor Voetius). Van den Belt constateert dat in de tijd van de gereformeerde orthodoxie vooral over de autopistie – als zelfstandig naamwoord – van de Schrift gesproken wordt en betrokken wordt op het uitwendige gezag van de Schrift dat onderscheiden wordt van het inwendige getuigenis van de Heilige Geest.
In de hoofdstukken 5 en 6 laat de auteur zich leiden door de vraag hoe gereformeerde theologen sinds het einde van de 19e eeuw gereageerd hebben op nieuwe ontwikkelingen ten aanzien van het gezag van de Schrift (zoals nieuwe wetenschappelijke ontdekkingen en de historisch-kritische benadering van de Schrift) en vooral hoe christenen zeker kunnen zijn van het gezag van de Schrift. Wat de gereformeerden betreft schenkt Van den Belt in het bijzonder aandacht aan Benjamin B. Warfield (1851-1921), de verdediger van de onfeilbaarheid van de Schrift tegenover vrijzinnige aanvallen, en aan Herman Bavinck (1854-1921). Van beiden geldt dat zij verder gaan in het spoor van de gereformeerde orthodoxie waar het uitwendige, objectieve gezag van de Schrift een zelfstandige plaats kreeg tegenover het inwendige, subjectieve getuigenis van de Heilige Geest. De autopistie van de Schrift functioneert dan ook niet meer zoals bij Calvijn, bij wie de waarheid van de Schrift en dat de Schrift bij ons vertrouwen wekt nauw met elkaar verbonden zijn.
Het onderzoek dat Van den Belt gedaan heeft naar het gezag van de Schrift in de gereformeerde theologie bracht hem ten slotte tot de vraag waar de leer van de Schrift besproken dient te worden. Hij is van mening dat dit dient te gebeuren in het kader van de pneumatologie [zie wat dat betreft ook H. van den Belt, ‘”… Die gesproken heeft door de profeten”. De Schrift in de context van de pneumatologie’ in Theologia Reformata 50 (2007), 346-360]. De autopistie van de Schrift is immers onlosmakelijk verbonden met het werk van de Heilige Geest. Calvijn heeft duidelijk beschreven hoe belangrijk die verbondenheid is. Maar door toch aan het begin van de Institutie uitvoerig over de Schrift te schrijven heeft dat later in de gereformeerde door allerlei omstandigheden geleid tot objectivering van het Schriftgezag, los van het getuigenis van de Heilige Geest.
De auteur besluit elk hoofdstuk met conclusies en theologische overwegingen waarin de lijn doorgetrokken wordt naar het heden. Op die manier wordt ook duidelijk wat we van het verleden leren kunnen voor ons gesprek met niet-gelovigen over de Schrift. Het accent dient in ieder geval te vallen op wat de Schrift ons en anderen te zeggen heeft.

[omhoog]

Calvijn. Verklaring van de Psalmen – deel 1 en 2, Kampen (Uitgeverij de Groot Goudriaan), 2008, 1848 p., € 79.90, ISBN 978 90 8865 058 1.

Calvijns commentaar op de Psalmen werd in 1903 in Utrecht voor het eerst in het Nederlands uitgegeven onder verantwoordelijkheid van ds. J. Boer Knottnerus. Enkele herdrukken volgden. Met het oog op het Calvijnjaar 2009 besloot Uitgeverij De Groot Goudriaan de commentaar opnieuw te publiceren. Het is een bijzonder fraaie uitgave geworden. Jammer is natuurlijk wel dat de commentaar geen nieuwe vertaling is. Dan hadden fouten in de vertaling verbeterd en het Nederlands gemoderniseerd kunnen worden. Maar dat is vanwege de omvang van de commentaar een tijdrovend werk. Dus werd het een herdruk van een vroegere uitgave.
Het viel mij op dat in de nieuwe uitgave het woord vooraf opgenomen is, dat ik niet aantrof in de uitgave uit 1903. Het is belangrijk dat het in de nieuwe uitgave staat, omdat het verscheidene autobiografische gegevens van Calvijn bevat, waarin hij ook verwoordt wat de Psalmen voor hem persoonlijk betekenden.
Calvijns verklaring van de Psalmen blijft van betekenis omdat hij grondig ingaat op wat er precies in de tekst staat. Hij is op de hoogte van de uitleg van Joodse exegeten, kerkvaders en tijdgenoten (vooral Bucer en Musculus) en geeft vervolgens zijn verklaring, waarin hij naar voren brengt wat de tekst ons nu te zeggen heeft.
Uitgeverij de Groot Goudriaan heeft er goed aangedaan om via deze heruitgave opnieuw de aandacht te vestigen op Calvijns uitleg van de Psalmen. Diens commentaar blijft van betekenis.

[omhoog]

Herman J. Selderhuis, Calvinus sacrarum literarum interpres. Papers of the International Congress on Calvin Research, Göttingen (Vandenhoeck & Ruprecht) 2008, 302 p., € 82,00 (ISBN 978-3-525-56914-6).

Het internationale Calvijncongres, dat eens in de vier jaar gehouden wordt, kwam de laatste keer in 2008 bijeen in Emden (Duitsland). Dit boek bevat de lezingen die voor het gehele congres gehouden werden en de ‘papers’ die in kleine groepen besproken werden. Van de lezingen geldt dat die een vervolg zijn op eerder verricht onderzoek, terwijl in de ‘papers’ verslag gedaan wordt van onderzoek dat nog gaande is of onlangs voltooid is.
De bijdragen aan het congres zijn in het boek ingedeeld in vier rubrieken. De eerste rubriek betreft twee lezingen die met Calvijns exegese te maken hebben. Het onderwerp van de tweede rubriek, die zeven bijdragen telt, is Calvijns theologie. In de rubriek ‘Comparisons’ gaat het over Calvijn en een andere belangrijke figuur uit de zestiende eeuw. De laatste rubriek bevat onder de titel ‘Reception’ bijdragen waarin vooral aan de orde komt wat de betekenis is van bepaalde opvattingen van of over Calvijn.
De namen van alle auteurs en de titels van hun bijdragen kunt u op deze website vinden bij Nieuwe Publicaties onder het jaar 2008.
De uitgave van dit boek is belangrijk voor hen die met Calvijnonderzoek bezig zijn. Ze krijgen in het boek heel wat informatie over de stand van dit onderzoek. De bijdragen stimuleren ook het voortgaande onderzoek, omdat ze laten zien dat er wat Calvijn betreft nog heel wat te bestuderen valt.

[omhoog]

Herman J. Selderhuis, Calvijn een mens, Kampen (Uitgeverij Kok) 2008, 336 p., € 24.90.

Een nieuw boek over Calvijn, dat anders moet zijn dan wat in het verleden over Calvijn geschreven is. Dat is de opzet van de auteur. Er is aan de hand van Calvijns publicaties veel geschreven over diens theologie. Er zijn ook veel boeken verschenen die het leven van Calvijn beschrijven. Maar wie was hij nu eigenlijk zelf? Hoe zat hij in elkaar? Dat vroeg Selderhuis zich af en hij heeft op zijn zoektocht vooral veel aandacht geschonken aan Calvijns brieven. Maar Selderhuis is goed op de hoogte van wat eerder over de theologie en over het leven van Calvijn geschreven is en verwerkt dit in zijn Calvijn een mens. Het houdt in dat hij in de loop van zijn verhaal heel wat verkeerde ideeën over Calvijn kan corrigeren. ‘Calvijn was zeker niet de baas in Genève en had politiek zelfs niets te vertellen’ (p. 164). ‘Het beeld dat Calvijn alleen maar problemen heeft gekend dan wel veroorzaakt, heeft hij voor een deel aan zichzelf en voor een groter deel aan de historici te danken’ (p. 188) enzovoort.
Het accent valt in het boek op wie Calvijn als mens was. Dat komt al direct tot uitdrukking in de titels van de hoofdstukken. Selderhuis schrijft over Calvijn als wees, pelgrim, vreemdeling, vluchteling enzovoort. De auteur probeert een zo goed mogelijk beeld te geven van wie Calvijn nu eigenlijk was. De positieve en de negatieve kanten van Calvijn als persoon worden geschetst. Of het altijd klopt wat Selderhuis schrijft? Dat is zeker het geval als Calvijn zelf erkent dat hij bijvoorbeeld wel eens buitengewoon kwaad kon worden of door kleine gebeurtenissen als het zoekraken van een manuscript volledig van slag kon raken. Maar verder? Wie weet het beste hoe iemand in elkaar zit? De persoon zelf of vrienden of vijanden? Of de auteur die eeuwen later probeert te ontdekken wie iemand werkelijk is? Van wie de visie ook is, het zal toch altijd diens persoonlijke visie zijn.
Selderhuis schrijft in de inleiding van zijn boek dat hij het niet ‘uit vriendschap, noch uit vijandschap heeft geschreven, want ik heb eerlijk gezegd bij Calvijn helemaal geen gevoelens…’ Vanwege de betekenis van Calvijn wil hij weten hoe ‘die man in elkaar zat’. Het heeft tot gevolg dat we heel wat over Calvijn te horen krijgen, maar het wordt op een afstandelijke manier beschreven die wellicht past bij ‘de gewone man’ die niet zoveel van Calvijn afweet en zich ook niet met Calvijn verbonden wil voelen.
Het boek leest gemakkelijk omdat Selderhuis een vlotte en aansprekende manier van zeggen heeft, maar het Nederlands lijdt er wel onder en het taalgebruik komt nogal eens erg populair over. Het boek wekt de indruk wat al te gehaast geschreven te zijn. Een aantal kleine feiten klopt niet. Het Nederlands kan af en toe veel beter. Correcties die noodzakelijk waren, zijn ook door de uitgever niet uitgevoerd. Dat is bijzonder jammer, want het boek is de moeite waard om te lezen en is het een aanvulling op wat eerder over Calvijn geschreven is.

[omhoog]

Herman J. Selderhuis (red.), Calvijn Handboek, Uitgeverij Kok, Kampen 2008, 653 p., € 75.-.

Wie studie van Calvijns leven en werken wil maken, zal beslist veel profijt hebben van dit handboek, waaraan veel Calvijnkenners hebben meegewerkt. De deskundigen komen uit diverse landen. De meeste artikelen moesten daarom in het Nederlands vertaald worden. Jammer, dat soms aan het minder goede Nederlands te merken is dat het artikel een vertaling betreft. Wat de inhoud betreft biedt het Handboek veel uitstekende artikelen, omdat de betreffende auteurs goed thuis zijn in het onderwerp waarover ze schrijven.
Het boek kent vier hoofddelen: Oriëntatie, Persoon, Werk, Doorwerking en receptie van Calvijn. Bij Oriëntatie twee uitstekende artikelen, die erg belangrijk zijn voor wie zich wat Calvijnstudie betreft wil oriënteren. Paul Fields schreef het artikel ‘De werken van Calvijn: losse uitgaven en verzameld werk’, terwijl Karin Maag aandacht besteedt aan ‘Hulpmiddelen: instituten en de stand van zaken’.
Wat Calvijn als Persoon betreft, krijgen we informatie over zijn verblijf in diverse plaatsen, waarvan Genève de belangrijkste is. De relaties die Calvijn met verschillende landen had, komen in dit hoofddeel ook aan bod, evenals de ‘theologische verbanden’, zoals Calvijns relatie met de kerkvaders, de humanisten, de joden enzovoort.
In het hoofddeel Werk gaan de artikelen eerst over Calvijns vele publicaties die verschillend van karakter zijn (van preken tot brieven), daarna volgen veertien artikelen waarin aandacht besteed wordt aan diverse thema’s. Vervolgens wordt wat Calvijns publicaties betreft nog over ‘structuren’ geschreven, waaronder het belangrijke artikel over ‘Traditie en vernieuwing’ van de hand van R. Ward Holder.
In het laatste hoofddeel wordt geschreven over Doorwerking en receptie van Calvijn. Hier wordt aandacht geschonken aan Calvijns invloed tot op de dag van vandaag. Acht artikelen betreffen thema’s zoals liturgie, wetenschap, huwelijk en gezin. De laatste zeven artikelen vallen onder het woord ‘historisch’, waaronder men de receptie van Calvijn in latere tijd rekent, maar ook de relatie van Calvijn met Afrika, Azië en Amerika.
Aan het einde van elk artikel worden niet meer dan vijf à zes publicaties vermeld. Dat is niet veel, maar wel voldoende voor wie zich nog meer in het betreffende onderwerp wil verdiepen.
Het Handboek zal ook in het Duits, Engels en Italiaans gepubliceerd worden. Het is een goed idee geweest om dit boek te publiceren vlak voor het begin van het Calvijnjaar 2009. Het biedt aan velen de mogelijkheid meer over Calvijn, zijn werk en betekenis te weten te komen.

[omhoog]

Johannes Calvijn. Commentaar op de Bijbel. Dordrecht (Importantia Publishing) 2006-2009 (de verschenen deeltjes worden in de bespreking genoemd).

De commentaren van Calvijn werden in de 16e eeuw in het Nederlands vertaald. Aan het einde van de 19e eeuw werden die vertalingen gemoderniseerd, maar het verschil met het hedendaags Nederlands is groot. Daarom dreigt het gevaar dat die commentaren niet meer geraadpleegd worden. Dat zou jammer zijn, want Calvijn heeft ons veel te zeggen. Het is waar dat de passages, waarin hij opvattingen en toestanden bij de pausgezinden bestrijdt, voor een deel tijdgebonden zijn. Maar van blijvende betekenis zijn de eisen die Calvijn aan een goede commentaar stelde. De exegeet moet in de eerste plaats weergeven wat de schrijver bedoelt te zeggen. In de tweede plaats moet hij in weinig woorden duidelijk zeggen waar het om gaat. Calvijn is in beide zaken zeer bedreven. Verder is hij op de hoogte van wat de kerkvaders en exegeten uit latere tijd gezegd hebben en hij verwerkt hun opvattingen in zijn uitleg. Calvijns commentaren zijn daarom van blijvende betekenis.
Het is bijzonder verheugend dat Importantia Publishing besloten heeft Calvijns commentaren op het Nieuwe Testament in hedendaags Nederlands uit te geven. Vier deeltjes werden in 2006 gepubliceerd, namelijk de commentaar op Galaten, Efeziërs, 1 en 2 Tessalonicenzen, en 1 Johannes en Judas. In 2007 verscheen de commentaar op Kolossenzen en Filippenzen, terwijl van de commentaar op Galaten een tweede druk van de pers kwam. In 2008 werd de commentaar op Jacobus uitgegeven. Wie deze boekjes leest, merkt al gauw dat de vertalers erin geslaagd zijn Calvijns uitleg in eigentijdse taal weer te geven.
De vertaling berust op de Franse editie van Calvijns commentaren op het Nieuwe Testament, waarvan de derde druk in 1855 in Parijs verscheen. Het is gebruikelijk in wetenschappelijke boeken Calvijn te citeren naar de Latijnse uitgave. Maar dat wil niet zeggen dat de Franse vertaling van geringere betekenis zou zijn. Calvijn zorgde ervoor dat zijn Latijnse commentaar, vaak nog in het hetzelfde jaar, in het Frans gepubliceerd werd voor hen die niet staat waren Latijn te lezen. Er is trouwens wat de meeste commentaren betreft maar weinig verschil tussen beide edities.
Zowel in de Latijnse als in de Franse uitgave van zijn commentaren geeft Calvijn eerst een eigen vertaling van een aantal verzen. Daarna volgt de uitleg waarin hij telkens kleine stukjes tekst citeert, zodat goed te volgen is wat hij nader verklaart. Wie Calvijns exegetische werkwijze kent, weet dat er een nauwe relatie is tussen een goede vertaling en de juiste verklaring van de tekst. Daarom vind ik het vreemd dat in deze nieuwe Nederlandse editie Calvijns vertaling van de bijbelpassages, die hij aan zijn uitleg vooraf laat gaan, weggelaten worden. Ik ken geen vertaalde uitgave van Calvijns commentaren waar dit ook gedaan wordt. Vervolgens vind ik het merkwaardig, dat ik wat de kleine stukjes bijbeltekst betreft, vooral in de deeltjes Galaten en Efeziërs, regelmatig in een noot moet lezen: Hier volgen wij de afwijkende weergave van Calvijn omwille van zijn betoog. Het lijkt me normaal dat in een vertaling van een commentaar van Calvijn ook de kleine stukjes bijbeltekst die door hem vertaald zijn, in de Nederlandse vertaling opgenomen worden. Zo wordt de belangrijke lijn van Calvijns vertaling naar zijn commentaar gehandhaafd. Op deze wijze doet men Calvijn recht. En wie Calvijn in een vertaling leest, zal daar ook geen moeite mee hebben. Het noemen van allerlei andere vertalingen (NBG, Statenvertaling enzovoort), zoals dat nu in de eerste deeltjes gebeurt, is volstrekt onnodig.
Opvallend is dat in de deeltjes Galaten en Efeziërs veel verwijzingen staan naar Latijnse teksten van kerkvaders en anderen. Wie Calvijn slechts in een vertaling lezen kan, heeft niets aan al die verwijzingen naar Latijnse teksten. Als de uitgever verwijzingen om voor wat reden ook belangrijk vindt, hadden deze ook moeten staan in de andere deeltjes.
Wat de vertaling betreft is me opgevallen dat niet altijd de Franse editie gevolgd is. Soms berust de vertaling van woorden en zinsdelen op de Latijnse editie. Griekse woorden worden overgenomen uit de Latijnse vertaling, maar zonder de accenten en leestekens die erbij horen. Het ligt volgens mij voor de hand de Franse editie consequent te volgen en indien men dat nodig vindt in een noot te vermelden wat er in de Latijnse editie staat.
De commentaren van Calvijn opnieuw vertalen is een omvattend werk en een verre van eenvoudige taak. Het is daarom ook begrijpelijk dat verscheidene vertalers bij deze nieuwe vertaling betrokken zijn. Maar dan is het ook belangrijk op elkaar af te stemmen, bijvoorbeeld ten aanzien van de vertaling van de Godsnaam en van het woord ‘papistes’, maar ook wat betreft de noten. Helaas is dit niet het geval.
In elk boek komen wel drukfouten voor, maar in de deeltjes Galaten, Efeziërs, en 1 Johannes en Judas staan wel erg veel fouten. Het gebruik van de computer is te merken (woorden hadden ‘gewist’ moeten worden, of zijn helaas ‘gewist’). Er staan ook nogal wat spellingsfouten in. En het Nederlands is soms gewoon slecht (wat meer dan eens betekent dat men Calvijn ook niet goed begrepen heeft). Het valt op dat in de deeltjes 1 en 2 Tessalonicenzen maar weinig fouten voorkomen. Dat is ook het geval in de commentaar op Kolossenzen en Filippenzen die in 2007 van de pers is gekomen. De vertaling is in voortreffelijk Nederlands. Wat de bijbeltekst betreft wordt de NBG-vertaling gevolgd en er wordt slechts af en toe verwezen naar de Statenvertaling. Dat in het beperkt aantal noten bijna altijd vermeld wordt ‘noot vertaler’ lijkt me niet nodig als in andere gevallen vermeldt wordt van wie de noot afkomstig is. Het lijkt me dat de lezer soms behoefte heeft aan een verklarende noot. Bijvoorbeeld bij de namen Budaeus en Capito. En wie zijn de Theurgiens?
Een groot voordeel van dit zeer te waarderen initiatief om Calvijns commentaren te vertalen in hedendaags Nederlands, is dat de deeltjes op een nieuwe manier gedrukt worden. Het zogenaamde Printing on Demand houdt in dat er slechts een zeer beperkt aantal exemplaren van de pers komt en de uitgever de mogelijkheid heeft om in de volgende exemplaren in de tekst verbeteringen aan te brengen. Dat is met name gebeurd in de tweede druk van de commentaar op Galaten.
Van harte hoop ik dat de uitgever zich door wat ik geschreven heb, laat aansporen nog eens kritisch naar de uitgave van deze nieuwe vertaling te kijken. De nu verschenen deeltjes zijn wat het Nederlands betreft, ondanks de kritische opmerkingen die ik maakte, een belangrijke verbetering vergeleken bij wat we hebben. Maar wat de vertaling en de opmaak betreft, kan en moet de uitgave nog veel beter verzorgd worden. De ervaring is immers dat een vertaling van Calvijns commentaren vele jaren mee moet gaan. De zaak is het dus waard de uitgave op een aantal punten bij te stellen.

[omhoog]

Jon Balserak, Divinity Compromised. A Study of Divine Accomodation in the Thought of John Calvin, Springer, Dordrecht 2006, 214 p., € 106,95 (ISBN 1-4020-5055-0).

Wie de studie van Balserak ter hand neemt en hoopt een volledig en een klaar en duidelijk beeld te krijgen van de wijze waarop Calvijn over Gods accommodatie spreekt, komt min of meer teleurgesteld uit. Dat ligt niet aan Balserak, maar aan de vele facetten die verbonden zijn aan Calvijns gebruik van het begrip accommodatie in de omgang van God met de mensen en aan de relatie van al die facetten met het Godsbeeld van Calvijn.
Balserak is het veelzijdige gebruik van accommodatie op het spoor gekomen door zich in het bijzonder te richten op Calvijns uitleg van het Oude Testament. Die aandacht voor het Oude Testament is winst vergeleken bij het verleden waarin men zich vooral richtte op de Institutie. Edward Dowey was de eerste die in 1952 een aantal bladzijden in zijn boek The Knowledge of God wijdde aan Gods accommodatie en Calvijn veelvuldig citeerde. Accommodatie werd in verband gebracht met het kennen van God. We zijn vanwege onze beperkte vermogens niet in staat God te kennen als God zich niet aanpast aan ons niveau. Anderen hebben vervolgens op de invloed van de retorica gewezen waar ‘opvoeden’ en ‘overtuigen’ een belangrijke rol spelen. Nog weer later was het David Wright die de invloed van de retorica bestreed en die erop wees dat Gods accommodatie bij Calvijn een belangrijke rol speelt in zijn uitleg van de ethische wetten in het Oude Testament.
Balserak gaat verder in het spoor van Wright, zijn promotor, en schrijft een studie over Gods accommodatie om grondiger aandacht aan Calvijns gebruik van dat begrip aan de orde te stellen. Hij wijst er in hoofdstuk 2 op dat accommodatie in zijn boek op twee manieren ter sprake komt. Accommodatie kan een begrip zijn dat gebruikt wordt om uitlegkundige problemen op te lossen. En accommodatie kan een handeling van God zijn waarin Hij zich aanpast aan de mensen. Balserak vermeldt dat accommodatie sinds Justinus Martyr een rol speelt in de christelijke traditie, met name in de apologetiek. Chrysostomus hanteert het begrip bijzonder vaak. Dat geldt ook van Calvijn die volgens Balserak weet hoe anderen over Gods accommodatie gesproken hebben, maar dan toch zelfstandig zijn eigen weg gaat (zie hoofdstuk 2 waar de auteur de uitleg van zeven bijbelgedeelten bespreekt). Het houdt in dat Gods accommodatie bij Calvijn een belangrijke notie is.
Balserak laat in zijn studie duidelijk zien dat Gods accommodatie bij Calvijn alles te maken heeft met Gods relatie met de mensen. God past zich aan bij de menselijke vermogens (human captus). Waar Calvijn dan aan denkt en welke visie hij daarop heeft en hoe God daar in zijn accommodatie op inspeelt en wat de oorzaken, de bedoeling en de motieven van God zijn om zich bij de mensen aan te passen, wordt uitvoerig besproken in de hoofdstukken 3, 4 en 5. Interessant is het in hoofdstuk 4 te lezen dat Gods accommodatie in zijn omgang met mensen op zoveel verschillende terreinen voorkomt. Balserak vestigt de aandacht op het onderricht van God, de wet van God, de cultus, het herderschap van God, Christus en het verbond.
In hoofdstuk 6 gaat Balserak na in hoeverre Gods accommodatie Calvijns Godsbeeld beïnvloed heeft. De auteur let hierbij met name op de relatie van Gods accommodatie met Calvijns visie op de macht van God, waarbij in het spoor van het Middeleeuwse denken onderscheid gemaakt wordt tussen potentia absoluta en potentia ordinata. Hier blijkt dat Gods accommodatie verbonden is met Gods potentia ordinata. God past zich in het geven van zijn wetten en besluiten aan bij de vermogens van de mensen.
In hoofdstuk 7 stelt Balserak aan de orde wat Calvijns visie op Gods accommodatie betekent voor het gezag van de Schrift. Het lijkt er namelijk op dat het gezag van de Schrift ondermijnd wordt als Calvijn op Gods accommodatie wijst. Hier besteedt Balserak eerst aandacht aan teksten die met de relatie Schrift en wetenschap te maken hebben. Vervolgens bespreekt hij Calvijns uitleg van een aantal bijbelgedeelten die wetsbepalingen betreffen waarbij opvalt dat God zich in het geven van die wetsbepalingen aanpast aan de hardheid van de Joden. Calvijn voegt er soms aan toe dat die bepalingen niet meer voor christenen gelden. Waarom maakt Calvijn onderscheid door de ene keer wel en de andere keer niet over accommodatie te spreken? Balserak wijst op de begrippen ‘billijkheid’ (aequitas) en ‘de natuurwet’ die bij Calvijn als maatstaf voor alle mensen functioneren en verwijst in dit verband naar Romeinen 2:14-15. Maar de auteur noemt ook vragen die nader onderzoek vereisen. Hoe kan ‘billijkheid’ functioneren als criterium voor het vaststellen van voorbeelden van accommodatie? Geldt de notie ‘de natuurwet’ nu nog? En wanneer weten we dat iets in strijd is met de natura?
In het laatste hoofdstuk vat Balserak in zeven punten samen wat zijn studie heeft opgeleverd. Hij gaat vervolgens nader in op de relatie van accommodatie en de Godsleer bij Calvijn. Juist hier blijkt dat nog heel wat vragen te stellen zijn en nader onderzoek gewenst is. Balserak besluit met aan te geven wat nader onderzocht kan worden.
De studie van Balserak is belangrijk omdat hij ons, vergeleken bij wat eerder geschreven is, een duidelijk beeld geeft van de veelzijdige betekenis van Gods accommodatie bij Calvijn. Maar tegelijkertijd geeft de auteur meer dan eens aan dat nog veel nader onderzoek verricht moet worden.

[omhoog]

Raymond A. Blacketer, The School of God. Pedagogy and Rhetoric in Calvin’s Interpretation of Deuteronomy, Springer, Dordrecht 2006, 299 p., € 109.- (ISBN 1-4020-3912-3).

Het is verheugend dat de dissertatie waarop Raymond Blacketer in 1998 promoveerde aan het Calvin Theological Seminary in Grand Rapids (Michigan) nu in bovengenoemde studie verschenen is. Deze studie is namelijk een belangrijke bijdrage aan het Calvijnonderzoek, vooral vanwege de grondige wijze waarop Blacketer aandacht schenkt aan Calvijns uitleg van Deuteronomium. De auteur richt zich niet alleen op Calvijn zelf, maar betrekt in zijn studie ook de uitleg van anderen (Vroege Kerk, Middeleeuwen, tijdgenoten, enzovoort) waar die van betekenis is voor het verstaan van Calvijns uitleg. De auteur let ook op de historisch-culturele context waarin Calvijn leefde en laat vooral zien wat de invloed van de retorica is op Calvijns werkwijze in zijn uitleg van Deuteronomium.
In 1555 en 1556 heeft Calvijn 200 preken over Deuteronomium gehouden. Zijn commentaar werd in 1563 gepubliceerd. Blacketer onderzoekt wat in Calvijns uitleg de verschillen zijn tussen de preken en de commentaar. Die verschillen betreffen vooral de wijze waarop Calvijn de bijbelse stof aan de orde stelt. In de preken werd Deuteronomium in lectio continua aan de gemeente uitgelegd. De commentaar is een onderdeel van de commentaar op Exodus tot en met Deuteronomium waarin Calvijn de bijbelse stof opnieuw geordend heeft door onderscheid te maken tussen geschiedenis en onderricht (zie hoofdstuk 4). De decaloog functioneert als een theologisch referentiekader voor de uitleg van de tekstgedeelten die het onderricht betreffen. Na de uitleg van ieder gebod worden namelijk die teksten besproken die met het betreffende gebod te maken hebben. Calvijn wijkt van zijn normale werkwijze af door in deze ‘harmonie’ ook onderwerpen (loci communes) aan de orde te stellen die niet regelrecht de tekst betreffen, maar wel met de inhoud van deze bijbelboeken te maken hebben, zoals de betekenis van de wet. Blacketer gaat na welke exegeten invloed gehad kunnen hebben op Calvijns werkwijze. Het blijkt vooral Melanchthon te zijn die in zijn commentaar op Spreuken de decaloog gebruikte voor de ordening van de bijbelse stof.
Blacketer geeft zijn studie de titel ‘The School of God’. Het is een metafoor die Calvijn vaak gebruikt, omdat die uitstekend past bij zijn taak om in de prediking onderricht te geven en de gemeenteleden ertoe te brengen hun leven in dienst van God te besteden. De auteur beschrijft in hoofdstuk 1 het gebruik van de genoemde metafoor (en ook het bij die metafoor passende beeld van het ABC) in de Vroege Kerk en tijdens de Middeleeuwen (Augustinus is vooral van betekenis) en gaat ook na hoe Calvijn die metafoor in zijn Institutie, commentaren en preken hanteert.
Het gebruik dat Calvijn in zijn uitleg van Deuteronomium van die metafoor maakt, sluit bijzonder goed aan bij Deuteronomium als tweede editie van de wet, die aan Israël gegeven is om het volk te vermanen en op te voeden (zie hoofdstuk 3). In zijn preken trekt Calvijn in het gebruik van de genoemde metafoor de lijn van de context van Deuteronomium vaak door naar de situatie in Genève, waar hij de gemeente leren wil verder te gaan in het spoor van haar keuze voor de reformatie.
Blacketer laat in zijn onderzoek duidelijk uitkomen dat de pedagogiek en de retorica een belangrijke rol spelen in de wijze waarop Calvijn Deuteronomium uitlegt. In hoofdstuk 1 bespreekt de auteur de pedagogische elementen die van invloed zijn op Calvijns preken. In hoofdstuk 2 schenkt hij aandacht aan het gebruik dat Calvijn van de retorica maakt om het pedagogische karakter van zijn preken te versterken. Van zijn commentaren geldt dat Calvijn ernaar streeft in weinig woorden veel te zeggen (vgl. de retorische term brevitas). In zijn preken is hij uitvoeriger, omdat hij via de preek de hoorders wil overtuigen van de goddelijke waarheid en hen wil brengen tot een leven in christelijke gehoorzaamheid (‘overtuigen’ en ‘in beweging brengen’ zijn ook belangrijke retorische termen). Calvijns gebruik van de beelden afgrond, labyrint en teugel is volgens Blacketer typisch retorisch en moet niet, zoals William J. Bouwsma in zijn John Calvin. A Sixteenth Century Portrait gedaan heeft, psychologisch verklaard worden.
In de laatste drie hoofdstukken richt Blacketer zich op Calvijns uitleg van enkele passages uit Deuteronomium. Zodoende kan hij zijn visie op Calvijns werkwijze verder uitwerken, waarbij hij diens uitleg in preken en commentaar met elkaar vergelijkt.
In hoofdstuk 5 bespreekt Blacketer Calvijns uitleg van het vierde gebod dat de heiliging van de sabbat betreft. De auteur schenkt vooral veel aandacht aan de twee preken die Calvijn over dit gebod gehouden heeft. Het accent valt in die preken immers op de toepassing. Calvijns retorische vaardigheden staan in dienst van het onderricht dat hij in die preken geeft. In de preken komt ook tot uitdrukking dat Calvijn in zijn uitleg van het vierde gebod nauw verbonden is met de exegetische traditie, maar toch ook zelfstandig te werk gaat. Blacketer laat zien dat de verschillende aspecten van de quadriga (de letterlijke, allegorische, tropologische en anagogische betekenis van de tekst) in Calvijns uitleg terug te vinden zijn.
In hoofdstuk 6 richt Blacketer zich op Calvijns uitleg van Deuteronomium 10:1-2 waar God Mozes opdraagt om opnieuw twee stenen tafelen uit te houwen waarop Hij de tien geboden zal schrijven. Vooral Calvijns preken over de genoemde teksten geven de auteur de gelegenheid een duidelijker beeld van Calvijns gebruik van de allegorie te geven dan tot nu toe in het Calvijnonderzoek gedaan is. Ook in dit hoofdstuk wordt aandacht geschonken aan Calvijns relatie met de exegese in de Vroege Kerk (vooral Augustinus) en die van zijn tijdgenoten (vooral Luther).
In hoofdstuk 7 wordt Calvijns uitleg van Deuteronomium 21:18-21 (over de weerspannige zoon die de doodstraf krijgt) besproken, nu ook weer in relatie met de exegese van anderen. Blacketer laat zien hoe Calvijn de genoemde teksten toepast op het gezinsleven en de maatschappelijke verhoudingen in Genève. De auteur wijst er ook op dat Calvijn over de wederzijdse verantwoordelijkheid van ouders en kinderen jaren eerder al het een en ander in zijn commentaar op Seneca geschreven heeft.
In de ‘conclusions’ noemt Blacketer de belangrijkste resultaten die zijn onderzoek hebben opgeleverd, ook wat betreft de visie op Calvijns werk (‘there is no single organizing principle in Calvin’s work’, p. 271). Wie begint met kennis te nemen van de conclusies die de auteur trekt, zal met des te meer belangstelling deze waardevolle studie lezen.
Wulfert de Greef

[omhoog]

Wulfert de Greef, Johannes Calvijn. Zijn werk en geschriften, 2e herziene druk, Uitgeverij Kok, Kampen 2006, 350 p., € 44,90 (ISBN 9043511919).

Een waardevolle update van een onmisbare Calvijngids
Het woord ‘update’ past niet zo in de wereld van het boek. Als er van een boek een nieuwe editie verschijnt, noemen we dat gewoonlijk een ‘herdruk’. Een waardevol boek, dat uitverkocht was, krijgt daarmee weer een nieuw leven.
Een nieuwe versie van een computerprogramma is echter wezenlijk meer. Dat geldt ook van een herdruk van een boek dat tegelijk ook helemaal herzien is. De eerste druk blijft gewoon goed te gebruiken, maar heeft toch iets aan waarde ingeboet omdat de nieuwe druk inhoudelijk meer up to date is.
Zo is ook de tweede druk van dr. Wulfert de Greef, Johannes Calvijn. Zijn werk en geschriften een herziene editie. De totale tekst is opnieuw doorgenomen, en waar nodig aangevuld en bijgesteld. Verder zijn de waardevolle verwijzingen naar de literatuur over Calvijn aangevuld met de meest recente publicaties sinds de eerste druk van 1989.
De herdruk van deze inleiding tot de studie van Calvijn en zijn geschriften voorziet in een behoefte. Het is een veelzijdige gids voor allen die zich op het terrein van Calvijnstudie begeven. Beginners en gevorderden zullen er zeer zeker hun nut mee kunnen doen. Er wordt een korte biografische schets gegeven. Het grootste deel van het boek is een inleiding op de vele geschriften die Calvijn op zijn naam heeft staan.
De ‘reisgids’ die De Greef ons aanreikt, biedt ons hulp om in het wijde veld van Calvijnstudie niet te verdwalen, maar de juiste koers te kiezen. Het is een waardevolle update!
Machiel A. van den Berg

[omhoog]

Wulfert de Greef, Calvijn en zijn uitleg van de Psalmen. Een onderzoek naar zijn exegetische methode, Uitgeverij Kok, Kampen 2006, 352 p., € 44,90 (ISBN 90.435.1135.8).

Calvijns bijbels-theologische uitleg van de Psalmen
De studie die dr. De Greef publiceerde over Calvijns uitleg van de psalmen wil heel bijzonder de exegetische methode van de Geneefse reformator uit de doeken doen. Aan het eind van een lange en intensieve zoektocht door de geschiedenis blijkt dat die methode getypeerd kan worden als bijbels-theologisch. Bijbels, omdat Oud- en Nieuw Testament bij elkaar behoren. En theologisch, omdat dit een meerwaarde aangeeft boven de keus tussen een letterlijke óf geestelijke methode, een meerwaarde ook boven de historische óf christologische wijze van verklaring van de Heilige Schrift. Bijbels-theologisch dus.

Het éne boek
Die conclusie is kort. Men zou de vraag kunnen stellen of men om zo ver te komen zo veel diepgaand en breed opgezet onderzoek moet verrichten. Inderdaad is van dit laatste hier sprake. In zekere zin zou men deze studie een vervolg kunnen noemen op het boek dat De Greef in 1995 liet verschijnen over de ware uitleg van de bijbel. Dáár worden de inzichten beschreven van de hervormers, waarvan de meesten behoren tot de gereformeerde vaderen. In dit boek gaat het speciaal om Calvijns opvattingen, die immers in de gereformeerde traditie zo sterk hebben doorgewerkt. Calvijn was de man van één boek, zo zegt men. En daarmee is dan de Institutie vooral bedoeld. Maar men vergeet dat Calvijn die Institutie geschreven heeft als een opstap, een introductie tot zijn eigen uitleg van de gehele bijbel. Hij wilde de handen vrij hebben om de teksten te verklaren. Hij deed dit niet al improviserend, ook al had hij geen uitgeschreven preek voor zich. Hij las wat er stond. En hij verklaarde de tekst, zoals die daar voor hem lag. Zeker niet ongeordend, maar volgens een vaste methode. Daarvan schrijft De Greef: “Als ik Calvijns exegetische methode zou moeten typeren, zou ik die bijbels-theologisch willen noemen”.

Calvijns plaats in de geschiedenis van de exegese
Om die typering scherp te kunnen stellen heeft hij een breed overzicht gegeven van de uitleg van de Psalmen vóór Calvijn. Kerkvaders komen daar aan het woord. De middeleeuwen bieden hun eigen aandeel, maar vooral de zestiende eeuw levert het materiaal, waarvan de auteur gebruikmaakt om Calvijns eigen positie te tekenen. Hier blijken drie dingen wel heel duidelijk. Allereerst dat de Reformatie, en met name Calvijn, anders dan men tegenwoordig al te stellig aanneemt, zich verwant voelden met de vroege kerk. Terugkeer naar de vroege kerk: het is niet de leus die eerst vandaag wordt aangeheven. Een tweede constatering is al even helder. De Reformatie betekent ook geen breuk met de middeleeuwen en de theologen van toen, ook al werd soms de kritiek op forse toon geuit. De Greef toont aan dat de Reformatie niet uit de lucht is komen vallen. Een derde belangrijk gegeven is dat de joodse exegese een veel groter plaats inneemt, ook bij Calvijn dan men oppervlakkig waarnemend zou constateren. Vooral in de uitleg van de Psalmen blijkt die invloed aanwezig te zijn, misschien wel het meest indirect, via de grote, door Calvijn hoog gewaardeerde commentaar van Martin Bucer op de Psalmen. Terecht wijst De Greef op deze lijn.

De hele bijbel klinkt mee vanwege Christus
Bijbels-theologisch dus. Calvijn wil recht doen aan de bijzondere plaats die de schrijver van een psalm inneemt, de context van de historische situatie dus. Niet minder is opvallend voor Calvijns methode dat hij zijn uitleg plaatst in het kader van geheel de Schrift. Waardevol is in dit verband de vergelijking die De Greef maakt tussen de tekst zoals die in het Oude Testament voorkomt, en de citaten van zulke teksten in het Nieuwe Testament. Hier functioneert de gedachte van het oude en het nieuwe verbond. Het bijbelse wordt zo ook voluit het theologische. De Psalmen behoren bij de schat van de kerk, die de eeuwen door daaruit geput heeft, omdat zij daarin niet alleen de stem van God vernam. In het Hebreeuws van de historische context, en in het Grieks vanwege de nieuwtestamentische vervulling. Voluit theologisch dus en tegelijk voluit ‘voor ons’, als christenen, als gelovigen die men in het hart kijkt. Theologisch, omdat God zich hier openbaart als de God van genade. En tevens openbarend, hoe de gelovige het heil, of het onheil ervaart. Bij Calvijns methode gaat het dikwijls om de relatie met Christus, die profetisch oplicht in de bundel liederen uit het oude verbond.

Beeld van Calvijn zelf
De grote lijn van het boek is, dunkt me, op deze wijze weergegeven. Daar loopt het op uit: bijbels-theologisch. De methode van Calvijn past bij dit bijbelboek ook wel op een heel bijzondere manier. De man, die eens zei: ‘Ik praat niet graag over mezelf’, heeft in de uitleg van menige psalm zijn eigen beeld getekend, soms als hij spreekt over David, soms als hij de nood tekent van een gelovig mens. Dat zeer persoonlijke klinkt in deze studie niet zo herkenbaar door. Men kan daaraan de vraag verbinden, of de exegetische methode die Calvijn hier toepast ook geldt, bijvoorbeeld voor zijn uitleg van de brief aan de Romeinen, of aan die aan de Galaten om iets te noemen. Het antwoord op die vraag zouden we ook graag vernemen van de wel toegeruste schrijver van deze waardevolle studie.

W. van ’t Spijker (Prof. dr. W van ’t Spijker is emeritus hoogleraar Kerkgeschiedenis en Kerkrecht; deze recensie werd eerder geplaatst in De Wekker, Orgaan van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland).

[omhoog]

R. Ward Holder, John Calvin and the Grounding of Interpretation. Calvin’s First Commentaries, Brill Academic Publishers, Leiden/Boston 2006, 311 p., € 99.- (ISBN 9004149260).

Holder richt zich in deze studie op Calvijns uitleg van de bijbel en in het bijzonder op diens interpretatie van de eerste brieven van Paulus. Omdat de fundamentele vragen betreffende Calvijns verstaan van de bijbel volgens Holder nog niet voldoende beantwoord zijn, doet hij onderzoek naar het fundament waarop Calvijns uitleg berust. Hij meent dat fundament te vinden door in het spoor van Karl Froehlich (Biblical Interpretation in the Early Church, Philadelphia 1984) onderscheid te maken tussen hermeneutische principes en exegetische regels. Bij hermeneutische principes moeten we denken aan vooronderstellingen, waardoor de exegeet zich laat leiden als hij de tekst uitlegt. Holder hanteert dit onderscheid om in zijn studie duidelijk te maken hoe sterk Calvijns hermeneutische principes diens uitleg van de bijbel bepalen.
In hoofdstuk twee schenkt Holder uitvoerig aandacht aan de hermeneutische principes die bij Calvijn een rol spelen. Het gaat Calvijn om het kennen van de “ware wijsheid” en wat dat betreft zijn we aangewezen op de Schrift. Het Oude en het Nieuwe Testament vormen bij Calvijn een eenheid die duidelijk aan het licht treedt in zijn spreken over de ene kerk, het ene verbond, het evangelie dat met de vinger aanwijst wat de wet vooraf schaduwt en in het bijzonder de figuur van Christus. Het valt op dat Holder ten aanzien van Calvijns gebruik van het begrip accomodatio het accent laat vallen op God die zich openbaart. Een hermeneutisch principe is bij Calvijn ook dat de exegeet weer moet geven wat de schrijver van de tekst zeggen wil. Holder wijst in dit verband op de samenhang van de Geest en de menselijke auteur. Het laatste hermeneutische principe dat Holder ten aanzien van Calvijn noemt, is dat het Calvijn in de uitleg van de Schrift gaat om de opbouw van de kerk.
De exegetische regels die Calvijn gebruikte om de tekst uit te leggen worden in hoofdstuk drie besproken. Calvijn dankte die regels aan zijn humanistische scholing. Opvallend vind ik dat Holder als eerste regel Calvijns gebruik van de parafrase noemt, omdat de parafrase, zoals Holder zelf ook zegt, meer met de doctrina dan met de uitleg van de tekst te maken heeft. Calvijn houdt rekening met de context en laat zich evenals andere hervormers leiden door het principe dat de Schrift door de Schrift uitgelegd wordt. Calvijn beseft ook te staan in de traditie van de kerk en is daarom in zijn uitleg ook voortdurend in gesprek met anderen. In dit verband moeten we verstaan dat Calvijn pleit voor bescheidenheid van de exegeet. Mij viel ook op dat Holder Calvijns ideaal van eenvoud in de uitleg in verband brengt met hen voor wie de uitleg bedoeld is. De leden van de kerk hebben als geestelijk voedsel een eenvoudige uitleg nodig. Ik vind dit opvallend omdat Calvijns voorkeur voor een eenvoudige uitleg in zijn commentaar op de Psalmen naar mijn mening te maken heeft met het afwijzen van de traditionele viervoudige uitleg van de Schrift. Het lijkt me iets voor nader onderzoek. Ten slotte wijst Holder erop dat Calvijn in zijn uitleg van de Schrift herhaaldelijk opkomt voor een vollediger betekenis van de tekst, omdat hij in zijn uitleg gericht is op het geheel van de Schrift waarin Christus centraal staat. Dit laatste punt vormt tegelijk de overgang naar hoofdstuk vier waarin Holder aandacht schenkt aan de betekenis die Christus bij Calvijn heeft als de scopus van de Schrift.
In hoofdstuk vier laat Holder zien dat Christus als de scopus van de Schrift bij Calvijn veel omvat: Christus staat centraal in het evangelie dat het hart van de Schrift vorm; het doel waarop Calvijn zich in zijn exegese richt, is dat Christus een centrale plaats in het leven van de christen inneemt; en het christelijk onderricht moet op Christus gericht zijn, omdat Hij het fundament van de kerk is.
Het onderscheid dat Holder bij Calvijn maakt tussen diens hermeneutische principes en diens exegetische regels is volgens hem ook van grote betekenis voor het verstaan van Calvijns relatie tot de kerkvaders en de middeleeuwse exegeten. Het valt bijvoorbeeld op dat de reformator vrijwel altijd instemt met de doctrina van Augustinus, maar het meer dan eens niet eens is met diens exegese. Holder schenkt aan deze problematiek uitvoerig aandacht in de laatste drie hoofdstukken. Calvijn hanteert vrijwel dezelfde hermeneutische regels als Augustinus, maar gebruikt andere exegetische regels. Dat heeft volgens Holder te maken met het feit dat Calvijn in een andere tijd leefde dan Augustinus. Calvijn had, anders dan Augustinus, te maken met de uitdaging van het atheïsme. Hij kon zich niet zo op het gezag van de kerk beroepen als Augustinus dat deed. Hij moest ook meer dan Augustinus rekening houden met de hogere ontwikkeling van de mensen. In de laatste drie hoofdstukken laat Holder duidelijk uitkomen welke rol de Schrift, de geschiedenis en de kerk spelen in Calvijns voortdurende inspanning de waarheid van God te vinden en die aan anderen door te geven.
Holders studie is belangrijk omdat hij duidelijk laat zien dat hermeneutische principes van fundamentele betekenis zijn voor Calvijns Schriftuitleg.

[omhoog]

Michael Parsons, Calvin’s preaching on the prophet Micah: The 1550-1551 Sermons in Geneva, The Edwin Mellen Press, Lewiston, New York 2006, 338 p., $ 119.95 (ISBN 0-7734-5804-2).

De laatste jaren wordt in het Calvijnonderzoek meer en meer aandacht geschonken aan Calvijns preken. Michael Parsons richt zich in zijn studie op de 28 preken die Calvijn in de jaren 1550-1551 over de profeet Micha gehouden heeft. Hij beperkt zich tot de soteriologische en pastorale aspecten van Calvijns onderricht in die preken.
De auteur merkt in de inleiding op dat elk hoofdstuk gelezen kan worden als een afzonderlijke studie. Met het oog daarop eindigt elk hoofdstuk met een korte nabeschouwing.
Toch zijn de hoofdstukken zo gekozen dat je het boek zou kunnen vergelijken met de bouw van een huis. Eerst wordt het fundament gelegd en daarop wordt verder gebouwd. Het fundament betreft de twee polen in Calvijns theologisch denken, namelijk God en de mensen.
Nadat Parsons geschetst heeft hoe negatief Calvijn spreekt over de mensen in hun relatie tot God, de mensen keren zich van God af, wordt vervolgens aandacht geschonken aan Gods relatie tot de mensen in de beelden van God als Rechter en Vader. Het accent valt op het laatste beeld, want God wil ondanks al onze ellende onze Vader zijn. Daarom is Calvijn er in zijn preken op uit, dat de mensen in alle ootmoed, afhankelijkheid en dankbaarheid de beweging maken van God als Rechter naar God als Vader.
Een apart hoofdstuk wijdt Parsons aan Calvijns visie op de stad Genève. De stad is immers de context waarin Calvijn zijn preken houdt. Bovendien geeft de profeet Micha Calvijn meer dan voldoende stof om de relatie van Genève tot God ter sprake te brengen. Genève is vanwege de reformatie, evenals Jeruzalem destijds, door God gezegend, maar de werkelijke stand van zaken, hoe men met elkaar omgaat bijvoorbeeld, beantwoordt niet aan Gods omzien naar Genève. Maar ook al is Gods volk niet volmaakt, God houdt van de zijnen.
Veel aandacht geeft Parsons aan Calvijns visie op de roeping en de taak van de profeten (en die van Micha in het bijzonder) om zo niet alleen zicht te krijgen op de wijze waarop Calvijn zichzelf verstaat als reformator, maar ook te zien wat Calvijn van de predikanten verwacht. Zij dienen ‘wachters’ te zijn die de mensen wakker roepen. Preken is een goddelijke en een menselijke activiteit. Het hart van de verkonding is dat God ons behoud op het oog heeft. Wie zoals Micha ervaart dat de prediking geen positief effect heeft, dient toch vast te houden aan zijn roeping. Dat zal ook lukken als we ervan doordrongen dat God ons in zijn dienst gebruiken wil met het oog op het behoud van mensen.
Parsons besteedt ook aandacht aan Calvijns visie op zending. Daarbij moeten we letten op Calvijns eigen context. De auteur richt zich met name op de relatie die Calvijn legt tussen de inhoud van het evangelie en de uitwerking die dat dient te hebben in onze omgang met anderen. Zending is dan in Calvijns ogen, dat we met anderen spreken over wat God ons in Christus heeft gegeven, dat we voor anderen een voorbeeld zijn van wat Gods genade in ons leven te weeg brengt en dat we voortdurend bidden voor het behoud van hen die nog niet met God verbonden leven.
Een onderwerp dat ook ter sprake komt, is Calvijns visie op het koninkrijk van Christus. Dat koninkrijk is volgens Calvijn met name daar present waar Christus als koning erkend wordt. Daarom is er ook een nauwe band tussen dat koninkrijk en de kerk. In zijn preken stelt Calvijn aan de orde hoe het koningschap van Christus daadwerkelijk gestalte kan krijgen in ons leven.
In het laatste hoofdstuk brengt Parsons naar voren hoe Calvijn de mensen in zijn preken bepaalt bij hun eigen verantwoordelijkheid ten opzichte van het Woord dat hen gebracht wordt. In dat Woord staat Christus centraal. Het gaat om zijn gezag. Men moet ‘hervormde’ christenen zijn.
Parsons’ studie is overzichtelijk en helder geschreven. In elk hoofdstuk leidt hij het te bespreken onderwerp in met verwerking van wat daarover door andere onderzoekers geschreven is om vervolgens aandacht te schenken aan Calvijns visie. Parsons besluit zijn boek met een terugblik waarin de belangrijkste resultaten van zijn onderzoek genoemd worden. Die betreffen de relatie God en de mensen, de eschatologische context en de relatie Genève en zijn predikanten. De studie van Parsons is een waardevolle bijdrage aan het Calvijnonderzoek.

[omhoog]

Mirjam van Veen, Calvijn, Uitgeverij Kok, Kampen 2006, 188 p., € 14.50 (ISBN 9043512583).

Vanwege verscheidene misverstanden die het etiket ‘calvinistisch’ betreffen en de belangrijke rol die Calvijn in de geschiedenis gespeeld heeft, doet Mirjam van Veen een poging in kort bestek een beeld van Calvijn en zijn betekenis te geven. Wat de beschrijving van Calvijns leven betreft, besteedt zij vooral aandacht aan de begintijd waarin Calvijn zich tot reformator en religieus leider ontwikkelde. In dit deel van het boek geeft de auteur er blijk van als historica de kernzaken goed te kunnen verwoorden. Een kleine vergissing maakt ze door de eerste catechismus van Calvijn vragen en antwoorden toe te dichten (blz. 35).
In het tweede deel van het boek beschrijft de auteur drie thema’s uit het werk van Calvijn die zij geschikt acht om Calvijns gedachtegoed te leren kennen, namelijk de tegenstelling tussen God en mens, het Woord en de kerk. Het eerste thema is wel wat eenzijdig gekozen. Er kunnen in de relatie God en mens ook andere accenten gelegd worden die even belangrijk zijn. In ruim elf bladzijden het tweede thema, het Woord, behandelen valt niet mee. Er is nauwelijks aan het gevaar te ontkomen in zo’n kort bestek bepaalde zaken niet treffend genoeg te typeren. Wat Calvijn onder letterlijke exegese verstaat, diende beter toegelicht te worden om misverstand te voorkomen (blz. 94-95). De auteur slaagt er helaas niet in duidelijk weer te geven wat Calvijn ten aanzien van de bijbeltekst verstaat onder ‘het weergeven van de bedoeling van de schrijver van de tekst’. Een misverstand is het te denken dat Calvijn hiermee aan de predikant de vrijheid geeft op zoek te gaan ‘naar de betekenis achter de tekst’ (blz. 98). De opmerking dat Calvijn zich in de praktijk regelmatig van de allegorie bedient om een tekst uit te leggen (blz. 99), werkt zonder nadere verklaring ook een misverstand in de hand. Er vallen meer kritische kanttekeningen te maken. Dat vind ik bijzonder jammer. Het streven van de auteur misverstanden op te heffen en een juist beeld van Calvijn te geven, is immers zeer te waarderen. In verscheidene opzichten slaagt ze in dat streven. Maar in de beschrijving van de thema’s schiet ze hier en daar ernstig te kort.
In het derde deel van haar boek geeft de auteur een aantal teksten van Calvijn in vertaling weer. Zeer te waarderen vind ik het dat ze Calvijns preek over Handelingen 2:43-45 in een eigen vertaling heeft opgenomen.

[omhoog]

Bundeseinheit und Gottesvolk. Reformierter Protestantismus und Judentum im Europa des 16. und 17. Jahrhunderts, Achim Detmers / J. Marius J. Lange van Ravenswaay (Hgg.), foedus-verlag, Wuppertal 2005, 272 p., € 19.80 (ISBN 3-932735-97-8).

In 2002 werd te Emden (Duitsland) een internationaal congres gehouden met als thema: “Reformierter Protestantismus und Judentum im Europa des 16. und 17. Jahrhunderts”. Bijna alle lezingen zijn gepubliceerd in de bundel Bundeseinheit und Gottesvolk die in 2005 onder redactie van Achim Detmers en J. Marius J. Lange van Ravenswaay verscheen bij foedus-verlag in Wuppertal. Zie voor gegevens over de inhoud: www.reformierter-bund.de (Emder Beiträge Bd. 9).
Lange van Ravenswaay was de enige die aandacht schonk aan Calvijn in de lezing ‘Die Juden in Calvins Predigten’ (blz. 59-69). In kort bestek doet hij verslag van zijn onderzoek. De positieve uitspraken over de Joden zijn vrijwel alle in de verleden tijd gesteld, zoals: ‘De Joden waren Gods erfdeel, maar zijn nu een synagoge van de satan.’ De Joden, aldus van Ravenswaay, worden vaak in een adem met de Turken en de Roomsen genoemd als voorbeeld van dwaalleer. Vanwege de centrale betekenis die Jezus Christus bij Calvijn heeft, tellen de Joden niet meer mee, omdat ze Jezus Christus verwerpen. De christenen hebben de plaats van de Joden ingenomen. Lange van Ravenswaay trekt tenslotte de conclusie dat men destijds in Calvijns preken duidelijk heeft kunnen horen, dat de kerk die zich op het evangelie van Jezus als de Messias richt, de plaats van het oude volk van God heeft ingenomen. En dat is volgens de auteur in niet onbelangrijke mate van invloed geweest op het Calvinisme in de volgende eeuwen.
Het beeld dat Lange van Ravenswaay van Calvijns visie op de Joden schetst op grond van Calvijns preken is bijzonder duidelijk. Maar klopt dat beeld wel? In 1990 publiceerde Mary Potter Engel na de bestudering van Calvijns preken haar artikel ‘Calvin and the Jews, a textual puzzle’ in The Princeton Seminary Bulletin, Supplementary Issue 1 (zie blz. 106-123). Ze toont in dat artikel aan hoe ingewikkeld Calvijns visie op de Joden is. Uit bepaalde citaten valt af te leiden dat Calvijn een ‘supersessionist’ is die leert dat de kerk de plaats van de Joden heeft ingenomen. Maar Engel toont uitvoerig aan dat daarmee niet alles gezegd is. Ze wijst er onder andere op dat Calvijn niet in het spoor gaat van veel christelijke vervangingstheologen die het schema van het oude en het nieuwe Israël hanteren, waarin het nieuwe Israël de plaats van het oude Israël inneemt. Calvijn heeft het over ‘Gods kinderen’, ‘volk van God’ en ‘kerk’ en onderstreept juist de eenheid en continuïteit van het ene volk van God dat uit Joden en heidenen bestaat. Haar conclusie is dat we ten aanzien van Calvijns visie op de Joden en het Jodendom geen eenvoudige conclusies (‘no simple conclusions’) moeten trekken, omdat Calvijn zo verschillend over de Joden spreekt.
Lange van Ravenswaay kent het artikel van Engel. Hij citeert zelfs haar advies om geen eenvoudige conclusies te trekken. Hij trekt zich echter niets aan van haar betoog, waarin zij aan de hand van citaten uit Calvijns preken laat zien, dat we niet zo’n eenzijdig beeld van Calvijns visie op de Joden moeten geven, zoals Lange van Ravenswaay dat in zijn artikel doet.
Wulfert de Greef

[omhoog]